|
Werkstuk maken | |
Inhoud: Indeling van een werkstuk |
Je hebt het onderwerp van je werkstuk bepaald en hebt hier onderzoek naar gedaan, bij voorkeur volgens een systematisch stappenplan voor het maken van een werkstuk. In welke vorm ga je nu de informatie die je gevonden hebt, presenteren aan de lezer van je werkstuk? De meeste soorten werkstukken, ook een profielwerkstuk of een sectorwerkstuk, volgen de volgende indeling.
Op de voorkant van je werkstuk komt de titel, eventueel met ondertitel, bijvoorbeeld: De bevolkingsdichtheid in Nederland. Het verschil tussen de Randstad en het Oosten van het land. De titel staat meestal op de bovenste helft van het titelblad, in grote letters.
Links of rechts onderaan kun je met kleinere letters je naam vermelden, met eventuele aanvullende gegevens, zoals datum, het vak waarvoor je het werkstuk hebt gemaakt, en eventueel je leerling- of studentnummer.
In de inhoudsopgave staan alle onderdelen van het werkstuk genoemd, van de inleiding tot de bronvermelding. Voor elke hoofdstuktitel vermeld je het hoofdstuknummer, voor elke paragraaftitel het paragraafnummer. Achter elk onderdeel zet je het paginanummer waarop het begint.
Het voorwoord is meestal maar kort, en in veel werkstukken kun je het ook weglaten. Het is de plaats waar je iemand kunt bedanken die je geholpen heeft, bijvoorbeeld iemand die je hebt geïnterviewd, of een bibliotheekmedewerker die je heeft geholpen met het zoeken naar informatie. Verder kun je hier iets zeggen over waarom je het onderwerp hebt uitgekozen, of je het leuk vond om het werkstuk te maken, enzovoort. Je schrijft het voorwoord pas helemaal op het laatst, als alle andere onderdelen al af zijn. In plaats van een voorwoord kun je ook een nawoord schrijven, dat aan het einde van het werkstuk komt.
In de inleiding laat je de lezer weten hoe het werkstuk is opgebouwd. Dit doe je door eerst te vertellen wat de probleemstelling is die je hebt onderzocht. Daarna noem je stuk voor stuk de deelvragen van je onderzoek, en vertel je in welk hoofdstuk je welke deelvraag gaat beantwoorden. Vervolgens zeg je dat er na de hoofdstukken een samenvatting en een conclusie volgen, waarin je antwoord zal geven op de hoofdvraag en de deelvragen. Het is belangrijk dat je nog niets vertelt over de antwoorden die je gevonden hebt op de probleemstelling en de deelvragen, want je wilt de lezer hier nieuwsgierig maken! Nu moet hij of zij eerst de hoofdstukken gaan lezen en dan komen de antwoorden pas.
De inleiding schrijf je dus ook pas als het werkstuk al helemaal af is.
Tijdens het volgen van het stappenplan voor het maken van een werkstuk heb je per deelvraag één hoofdstuk geschreven, dat je, afhankelijk van de lengte van het hoofdstuk, nog in paragrafen hebt ingedeeld. Deze hoofdstukken zet je nu in de volgorde waarin je ze hebt onderzocht achter elkaar in je werkstuk. Zo vormen ze een logische opbouw naar je samenvatting en conclusie. Je kunt nu eventueel nog titels bij de hoofdstukken bedenken, maar je kunt ook de deelvragen als hoofdstuktitel gebruiken.
In een groot werkstuk kun je de samenvatting die je maakt van de antwoorden op je deelvragen in een apart hoofdstukje zetten. In een kleiner werkstuk kun je de samenvatting ook opnemen in de conclusie. Wat je ook kiest, in de samenvatting som je op wat de probleemstelling van je werkstuk is, wat de deelvragen zijn, en wat je antwoorden op de deelvragen zijn. Het antwoord op de hoofdvraag bewaar je altijd voor de conclusie.
In de conclusie vertel je dan eindelijk aan de lezer wat het antwoord op je hoofdvraag is. Soms is een antwoord maar een paar zinnen lang, soms veel langer. Hoe lang je conclusie is maakt eigenlijk niet uit; het belangrijkste is dat je hier een duidelijk antwoord kunt formuleren op de probleemstelling.
Je kunt een nawoord in je werkstuk opnemen, maar het hoeft niet. Als je een nawoord schrijft, schrijf je meestal geen voorwoord, want ook een nawoord is bedoeld om te vertellen hoe je het maken van het werkstuk hebt ervaren, of om mensen te bedanken. Je kiest dus: of een voorwoord, of een nawoord, en dat houd je kort en to the point. Als er niemand is die je speciaal wilt bedanken, en je hebt niets bijzonders mee te delen over je ervaring tijdens het maken van het werkstuk, kun je beter helemaal geen voor- of nawoord opnemen.
De bronvermelding of bibliografie van je werkstuk is heel belangrijk. Je hebt je onderzoek gedaan door het lezen en bestuderen van bronnen, of door iemand te interviewen. Zonder deze bronnen zou je niet ver gekomen zijn. Daarom vermeld je hier alle bronnen die je hebt gebruikt. Meestal doe je dat in alfabetische volgorde, waarbij je de achternaam van de (eerste) auteur aanhoudt als richtlijn. Als iemand nu jouw werkstuk leest en meer over het onderwerp wil weten, heeft hij of zij ook meteen een leeslijst om mee te beginnen.
Als je in de tekst van je werkstuk letterlijk iets overneemt uit een bron, dan citeer je iemand. Het is dan belangrijk om precies te vermelden waar je gevonden hebt wat je citeert. Als je dit niet vermeldt, ben je zelfs schuldig aan plagiaat. Maar de belangrijkste reden om goed te vermelden wie je citeert, is natuurlijk dat het netjes is tegenover de auteur. Die heeft veel werk gestoken in het boek of artikel dat je gebruikt hebt als bron, terwijl jij het alleen maar hoeft over te schrijven. Een andere vorm van verwijzen is een verslag geven van wat je over een bepaald onderwerp hebt gevonden in één van je bronnen. Bijvoorbeeld: 'mevrouw X zegt in haar boek Y dat de oude Egyptenaren ervan overtuigd waren dat er leven is na de dood'.
Wanneer je iemand citeert, zet je altijd tussen aanhalingstekens wat je overneemt uit de tekst van iemand anders. Vervolgens kun je tussen haakjes achter dit citaat de naam van de auteur zetten, samen met het jaar van uitgave van de bron en het paginanummer. Dan kunnen je lezers in de bibliografie van je werkstuk opzoeken waar je het citaat vandaan hebt.
Maar omdat dit soms ook storend kan zijn voor de lezer van de tekst, gebruiken veel mensen hiervoor voetnoten of eindnoten. Een voetnoot staat onder aan de pagina waarop het citaat ook staat. Als je veel noten wilt opnemen, om je bron te vermelden of om dingen uit de tekst verder te verduidelijken, kun je er ook voor kiezen om eindnoten te gebruiken. Dan komen alle noten aan het einde van het werkstuk in een apart hoofdstuk te staan, en heb je niet onderaan elke bladzijde een eindeloze lijst voetnoten staan, want ook dat kan de lezer afleiden.
Volgende pagina: Soorten werkstukken: sectorwerkstuk en profielwerkstuk
Bron: www.leren.nl/artikelen/2010/werkstuk-maken/indeling.html
Copyright © 1999-2024 Applinet
Alle rechten voorbehouden
Colofon